‘Vanuit de zijbeuk’ is de vaste column op onze weblog die afwisselend door enkele mensen uit onze parochie wordt ingevuld. Ze geven zo hun eigen kijk op gebeurtenissen in ons eigen dorp of ‘de grote wereld’. De ene keer puntig en uitdagend, dan weer met een grote knipoog.
Boontje
Toen ik vroeger, vooral in de herfst en in de winter, bij mijn grootouders op zolder speelde was er iets dat me telkens weer fascineerde. Aan de houten dakspanten hingen meestal meerdere oude nylonkousen van oma, en in die kousen bewaarde mijn grootvader zijn bonen over de winter. De bonen die hij, in de volgende lente weer wilde uitplanten. Mijnwerkers waren vaak oorspronkelijk boerenzonen, uit grote gezinnen. De meeste hadden bij het huis, ook in de zogenaamde woon-kolonies een eigen tuin, of volkstuin.
Als kind was ik gefascineerd door die kleine witte, steenhard geworden bonen, waarmee je zo goed kon spelen. Af en toe kwam er dan wel wat gedonder van, omdat opa ontdekte dat ik met mijn vingers een gat in de kous had getrokken om de bonen eruit te pulken.
Maar je kon met die kleine witte steentjes toch meteen zo goed spelen. En ze konden me helemaal niet bijbrengen, waarom ik er geen mozaïekjes mee mocht leggen en waarom ik er heel voorzichtig mee meest omgaan. Ze konden me echt niet bijbrengen waarom ik met die bonen anders zou moeten omgaan als met de witte kiezelsteentjes in de tuin tijdens de voorbije zomer, dat het geen steentjes waren maar zaden. Dat die kleine dingen die er zo dood uitzagen, ondanks alles toch leven in zich droegen – dat kon ik toen echt niet vatten.
Pas later heb ik begrepen dat er in die bonen, die in de nylonkousen op zolder hingen, echt leven aanwezig was. Dat het leven in die zaden als het ware wachtte. Dat het erop wachtte dat de winter voorbij was en tot de juiste tijd er was om tot leven te komen, te kiemen, te bloeien en vrucht te dragen.
Dat het leven als het ware soms wacht, heb ik pas nóg veel later begrepen. Want ik moest eerst leren dat het leven, indien nodig, moet wachten tot de geschikte tijd gekomen is. Op opa’s zolder moesten de zaden een hele winter wachten. Tot in de nieuwe lente. En menig zaaikorreltje misschien nog veel langer. Misschien is het wel zo, dat sommige zaden zelfs na het zaaien en ná hun grootste bloeitijd, nog eens blijven wachten – om op de juiste tijd weer te herleven en opnieuw op te bloeien. Want het leven dat in elk zaaikorreltje geborgen ligt blijft (ver)wachten, tot op élk geschikt moment…
Roger